In dit artikel verkennen we de spannende wereld van Digenetische cyclus en alles wat dit thema te bieden heeft. Vanaf de oorsprong tot de impact ervan vandaag zullen we ons onderdompelen in een ontdekkingsreis om het belang en de relevantie van Digenetische cyclus in ons leven volledig te begrijpen. Door middel van een uitgebreide analyse zullen we de verschillende facetten en aspecten onderzoeken die Digenetische cyclus tot een onderwerp van universeel belang maken, waarbij we alles behandelen, van de sociale impact tot de mondiale implicaties ervan. Met interviews met experts, statistische gegevens en diverse perspectieven wil dit artikel een complete gids zijn die de mysteries en deugden van Digenetische cyclus ontrafelt en een alomvattende visie biedt waarmee de lezer zich kan verdiepen in het fascinerende universum van dit onderwerp.
Een digenetische cyclus (zelden ook difasische cyclus genoemd) is een levenscyclus, waarbij er een afwisseling is van twee verschillende generaties: een haploïde generatie (de gametofyt), ontstaan uit een (meio-)spore en een diploïde generatie (de sporofyt). Dergelijke organismen worden diplohaplonten genoemd. Dit staat onder andere tegenover een haplofasisch cyclus bij de haplonten, waar de meiose direct na de vorming van de zygote plaatsvindt (zygotische meiose).[1]
Bij de digenetische cyclus valt onderscheid te maken tussen een gametische cyclus en een sporische cyclus op grond van het moment van de reductiedeling (meiose):
Diplohaplofasische cyclus | ||
---|---|---|
Diplofase (2n) | → | Intermediaire meiose (R!) |
↑ | ↓ | |
karyogamie (K!) | ← | Haplofase (1n) |
Bij de digenetische cyclus met sporische meiose worden de haploïde (meio-)sporen gevormd door meiose. Er is een zowel een diploïde generatie als een haploïde generatie te onderscheiden. Bij de sporische cyclus zijn een- en tweehuizige soorten te onderscheiden.
Op grond van het verschil in grootte, morfologie en levensduur van de individuen onderscheidt men de isomorfe (van gelijke vorm) en de heteromorfe (=anisomorfe, van ongelijke vorm) generatiewisseling. Dominantie in de ruimte gaat meestal gepaard met dominantie in de tijd: de morfologisch meest ontwikkelde fase leeft meestal ook het langst. De dominante generatie kan de gametofyt zijn (zoals bij mossen, levermossen en hauwmossen), of de sporofyt (zoals bij varens en zaadplanten).
Diplohaplont met digenetische cyclus[2] | ||||||||||
kernfase | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
diplofase (2n) |
← → |
haplofase (1n) |
||||||||
Ge- ne- ra- ties |
zygote |
|
♂ gameten ♀ gameten |
|||||||
↓ | ↑↑ | |||||||||
gametofyt | ||||||||||
(meio-) sporofyt |
↑ | |||||||||
|
spore | |||||||||
Bij een isomorfe diplohaplont zijn de haploïde generatie (gametofyt) en de diploïde generatie (sporofyt) morfologisch en in levensduur vrijwel gelijk; men spreek van isomorfe generatiewisseling. Een dergelijke cyclus wordt aangetroffen bij enkele bruinwieren (Phaeophyta), roodwieren (Rhodophyta) en groenwieren (Chlorophyta), evenals bij alle slijmzwammen van de stam Plasmodiophoromycota en enkele schimmels van de stammen Chytridiomycota en ascomyceten (|Ascomycota).
Bij de heteromorfe cyclus zijn de gametofyt en de sporofyt verschillend in grootte, morfologie en/of levensduur van de individuen, waarbij
Heteromorfe diplohaplont met dominante gametofyt[2] | ||||||||||
kernfase | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
diplofase (2n) |
← → |
haplofase (1n) |
||||||||
Ge- ne- ra- ties |
zygote |
|
♂ gameten ♀ gameten |
|||||||
↓ | ↑↑ | |||||||||
GAMETOFYT | ||||||||||
(meio-) sporofyt |
↑ | |||||||||
|
spore | |||||||||
Bij de heteromorfe digenetische cyclus met dominante gametofyt overheerst de gametofyt in grootte en levensduur. Als de gametofyt overheerst spreekt men van heteromorfe generatiewisseling met dominante gametofyt.
Een dergelijke cyclus wordt gevonden bij talrijke algen (Haptophyta, verscheidene bruinwieren (Phaeophyta), groenwieren (Chlorophyta) en roodwieren (Rhodophyta)), levermossen (Marchantiophyta), hauwmossen (Anthocerotophyta) en mossen (Bryophyta).
De mossen zijn gewoonlijk een eenhuizige, isosporangiate, isospore diplohaplont, en zijn slechts zelden tweehuizig en heterospoor. De gametofyt is dominant en de sporofyt parasiteert op de gametofyt. Het kaboutermos (Buxbaumia) heeft echter een gametofyt die betrekkelijk snel afsterft, zodat de groene sporofyt een tijdje zelfstandig leeft tot aan de sporerijping.
Heteromorfe diplohaplont met dominante sporofyt[2] | ||||||||||
kernfase | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
diplofase (2n) |
← → |
haplofase (1n) |
||||||||
Ge- ne- ra- ties |
zygote |
|
♂ gameten ♀ gameten |
|||||||
↓ | ↑↑ | |||||||||
gametofyt | ||||||||||
(meio-) SPOROFYT |
↑ | |||||||||
|
spore | |||||||||
Als de sporofyt overheerst spreekt men van heteromorfe generatiewisseling met dominante sporofyt. Dit type cyclus komt voor bij enkele algen (diverse bruinwieren, groenwieren), enkele slijmzwammen, bepaalde groepen schimmels (enkele Chytridiomycota) en bij varens, naaktzadigen (gymnospermen) en bloemplanten = bedektzadigen).
Voorbeelden:
Diplont met digenetische cyclus[2] | ||||||||
kernfase | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
diplofase (2n) |
← → |
haplofase (1n) |
||||||
Ge- ne- ra- ties |
zygote |
|
♂ gameten ♀ gameten | |||||
↓ | ↑↑ | |||||||
mito- sporofyt |
↑↑ | |||||||
↓ | ||||||||
mitospore | ||||||||
↓ | ||||||||
gametofyt |
|
↗↗ | ||||||
Bij de digenetische cyclus met gametische meiose worden door mitose de diploïde sporen gevormd, de zgn. mitosporen. De gametofyt die hier uit ontstaat is dan diploïde. In de gametangia ontstaan door meiose de haploïde gameten. Een voorbeeld is hier het groenwier Cladophora glomerata.
Biologische levenscycli bij meercellige organismen met geslachtelijke voortplanting | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Cytologische kernfasewisseling | ||||||||
Type organisme → | Haplont | Diplont | Diplohaplont = Haplodiplont | |||||
Kernfase; Kernfasewisseling → | Haplofase; Haplofasisch |
Diplofase; Diplofasisch |
Afwisseling haplofase ↔ diplofase; Diplohaplofasisch = Heterofasisch | |||||
Meiose moment → | Zygotisch | Gametisch | Sporisch = Intermediair | |||||
Morfo- logische generatie- wisseling |
Monogenetisch: (monofasisch) |
Monogenetische haplont |
Monogenetische diplont |
|||||
Digenetisch: (difasisch) |
Digenetische diplont |
Digenetische diplohaplonten
| ||||||
Trigenetisch: (trifasisch) |
Trigenetische diplohaplont |
|
|