In dit artikel zullen we het onderwerp Larve diepgaand onderzoeken, dat op verschillende gebieden grote belangstelling en discussie heeft gegenereerd. Vanaf de oorsprong tot de relevantie ervan vandaag zullen we onderzoeken hoe Larve ons leven en de samenleving als geheel heeft beïnvloed. Met een multidisciplinaire aanpak zullen we verschillende aspecten analyseren die verband houden met Larve, van de invloed ervan in de populaire cultuur tot het belang ervan op wetenschappelijk gebied. Met dit artikel proberen we een alomvattende en verrijkende visie op Larve te bieden, met als doel de kennis uit te breiden en diepgaande reflecties over dit intrigerende onderwerp te genereren.
Een larve of larf is de eerste levensfase van een dier dat in die fase volledig afwijkt van het latere, volwassen exemplaar. Larven komen voor bij alle amfibieën, veel vissoorten, en bij zeer veel ongewervelde diergroepen. Ongewervelden waarvan de meeste soorten een larvaal stadium bezitten zijn de insecten, aquatische kreeftachtigen, rankpootkreeften, mariene (en sommige zoetwater-) weekdieren, de stekelhuidigen, zuigwormen, borstelwormen en sponzen.
Veel diergroepen volgen een karakteristieke ontwikkeling tijdens de volwassenwording, en niet bij alle is het larvale stadium het enige stadium voordat het volwassen stadium bereikt wordt. De larvale stadia van verschillende diergroepen hebben vaak een eigen naam:
Bij holo-metabole ('volledig veranderende') insecten ondergaat de larve een volledige gedaanteverwisseling, en verandert in een imago (volwassen exemplaar) nadat verpopping heeft plaatsgevonden. In de pop veranderen de in- en uitwendige kenmerken drastisch: na deze volledige gedaanteverwisseling of metamorfose lijkt de imago in niets op de larve waaruit hij is voortgekomen, er hebben zich tijdens de verpopping totaal andere organen gevormd. Het bekendste voorbeeld zijn alle vlinder- en mottensoorten, maar ook de vliegen (vanuit de made) en kevers (bijvoorbeeld de meikever vanuit de engerling), kennen een metamorfose. Hemi-metabole ('half veranderende') insecten, bijvoorbeeld de sprinkhanen en de wantsen, kennen slechts een onvolledige gedaanteverwisseling, met een of meer nimfstadia, maar zonder verpopping.
Larven van vissen en amfibieën kennen geen metamorfose, maar veranderen geleidelijk. Tijdens deze ontwikkeling verliezen alle amfibieënlarven hun uitwendige kieuwen, en een deel van de staart (bij kikkers volledig) en krijgen een andere tekening. Ook ontwikkelen zich longen.
Veel larven hebben een soortvaste naam, omdat ze per groep niet veel verschillen: Kevers (Coleoptera): larve heet engerling (bladsprietkevers), ritnaald (kniptorren), meelworm (meeltorren). Keverlarven zijn rupsachtig maar hebben vaak stevige kaken en klauwen - achterlijf veel groter dan bij echte rupsen