In de wereld van Kwame Anthony Appiah zijn er eindeloze vragen en debatten die rond dit onderwerp draaien. Vanaf het begin tot aan de impact ervan op de hedendaagse samenleving is Kwame Anthony Appiah het onderwerp geweest van fascinatie en vragen. In dit artikel zullen we de verschillende facetten van Kwame Anthony Appiah verkennen, waarbij we de meest relevante aspecten en de invloed ervan op verschillende gebieden analyseren. Door middel van een interdisciplinaire aanpak zullen we proberen licht te werpen op dit onderwerp, door diverse en verrijkende perspectieven te bieden die bijdragen aan een breder en dieper begrip van Kwame Anthony Appiah.
Kwame Anthony Appiah (Londen, 8 mei 1954) is een Ghanees-Britse filosoof, cultuurtheoreticus en schrijver. Hij is bekend door zijn denkbeelden over het begrip identiteit, waarbij hij uitgaat van de fundamentele gelijkheid van alle mensen op deze aarde, ongeacht hun ras of andere vormen van identiteit. De mensheid vormt een eenheid in verscheidenheid. [1] Appiah noemt zichzelf het product van twee werelden: zijn jeugd speelde zich zowel af in een grote stad in Ghana als op het platteland van Engeland.
Appiah werd geboren in Londen, als zoon van de Ghanese politicus Joe Appiah en de Engelse kinderboekenschrijfster Peggy Cripps. Hij groeide op in de tweede stad van Ghana, Kumasi, samen met zijn drie zusjes. Dagelijks zag hij hoe mensen van heinde en verre in de stad aankwamen, op zoek naar een beter bestaan. Haast ongemerkt namen nieuwe en oude inwoners gewoontes van elkaar over.
Zijn moeder, Peggy Cripps, was afkomstig uit een familie met een lange politieke traditie. Haar vader Stafford Cripps was een vooraanstaand lid van de Labour Party. Anthony’s vader, Joe Appiah, behoorde tot het Ashanti (volk) en was een directe nakomeling van Osei KufuTutu 1, de krijgsheer/koning van het prekoloniale Ghana. Joe Appiah vocht aan de zijde van Kwame Nkrumah voor de onafhankelijkheid van Ghana, maar werd later diens tegenstander. [2] Tussen 1970 en 1972 leidde hij een oppositiepartij in Ghana en van 1977 tot 1979 diende hij als de Ghanese afgevaardigde bij de Verenigde Naties.
Een groot deel van zijn jeugd bracht Anthony, vanwege de politieke problemen van zijn vader, door bij zijn grootouders in Engeland. Zijn middelbareschooltijd verbleef hij op een chique internaat, de Bryanston School en van 1972 tot 1975 studeerde hij medicijnen aan het Clare college van de University of Cambridge. Vervolgens stapte hij over naar de studierichting filosofie en behaalde in 1982 zijn Ph.D. , als eerste persoon van Afrikaanse afkomst.
Appiah was lector in de filosofie en African-American studies aan de Universiteit van Ghana, de University of Cambridge, Duke University,Yale University, Harvard University en Princeton University. Sinds 2014 is hij hoogleraar filosofie en rechten aan de Universiteit van New York. Naast zijn werk als docent was Appiah ook bestuurslid van het PEN American center. Samen met literatuurcriticus en filmmaker Henry Louis Gates Jr. is hij ook redacteur van Transition Magazine. Hij woont in New York en heeft al meer dan twintig jaar een relatie met een Joodse Amerikaan, Henri Finder.
Regelmatig bezoekt Appiah nog zijn tweede vaderland Ghana. In 2016 kreeg hij de officiële titel van chief in het district Nduom, waar zijn voorvaders vandaan kwamen. Zijn moeder was zo gehecht geraakt aan het leven in Kumassi dat ze er tot haar dood bleef wonen.[3]
Het vroege filosofische werk van Appiah handelt over taalfilosofie, maar in het overgrote deel van zijn wetenschappelijk werk zoekt hij naar de betekenis van het begrip identiteit. Hij onderscheidt in zichzelf verschillende aspecten van zijn persoonlijkheid: zijn moeder is Engels, zijn vader Ghanees. Appiah is zelf immigrant in de Verenigde Staten en hij voelt zich, als homoseksueel, ook verbonden met de Lgbt gemeenschap. Hij betoogt dat mensen elkaar graag in een hokje willen plaatsen. We plakken labels op anderen op het gebied van gender, ras, godsdienst, nationaliteit en maatschappelijke klasse. Ze bepalen hoe we kijken naar het individu, hun gelijkgezinden en anderen die niet tot deze groep behoren en werken door in de manier, waarop we met hen omgaan. [4]
Het denken over het begrip identiteit is vanaf het begin van de 19e eeuw tot het einde van de 20e eeuw aanzienlijk veranderd. Tot die tijd bepaalde de kerk met name, hoe men naar zichzelf en de wereld keek. Naarmate mensen vaker hun geboortegrond verlieten en verhuisden naar een ander land, kregen ze ook een andere identiteit. De strijd voor vrouwenrechten begon rond 1900. Na de Industriële revolutie waren de leefomstandigheden van de arbeiders verbeterd. Men raakte gewend aan meer luxe en de rolpatronen mannen en vrouwen veranderden ook.
In 1948 stond in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens te lezen dat ieder mens recht heeft op waardigheid en respect. Volgens deze verklaring is de menselijke waardigheid een van de beginselen van de universaliteit van mensenrechten.
Om dit recht te verzilveren kan een deel van de identiteit ook een beletsel zijn, zoals de Dalits in India die tot een achtergestelde groep behoren. De laatste jaren ligt bij identiteit de nadruk op raciale verschillen, zoals bij de Zwarte bewustzijnsbeweging, eerst in Zuid-Afrika en later in de Verenigde Staten. De Stonewall-rellen resulteerden in een grotere aandacht voor de Lgbt-gemeenschap. [5]
Identiteitsdenken ligt ook aan de basis van strijd en concurrentie in tijden van oorlog en schaarste. Na het uiteenvallen van Joegoslavië was de economie in de nieuwe republieken volledig ingestort. Omdat er vooral solidariteit was binnen de eigen etnische groep, kregen volksgenoten op allerlei terreinen bij de wederopbouw voorrang. Het duidelijkste voorbeeld is Rwanda, een klein land, waar de beperkte ruimte en middelen van bestaan leidden tot de etnische genocide. [5]
Prehistorische jager-verzamelaars kwamen in hun hele leven minder mensen tegen dan wij tijdens één dag winkelen in de Kalverstraat. Ofschoon onze beschaving is ontstaan in een wereld van geïsoleerde stammen leven we tegenwoordig in een wereld, waarin de kleinste gebeurtenissen gevolgen kunnen hebben voor miljoenen onbekenden aan de andere kant van de aarde. [2]
In zijn boek Cosmopolitanism: Ethics in a World of Strangers uit 2007, betoogt Appiah dat we allen verantwoordelijk zijn voor elkaar, maar dit betekent niet dat we verplicht zijn om onze materiële welvaart op te geven ten bate van de Derde Wereld. Alleen internationale politieke besluitvorming kan de ongelijkheid in de wereld verminderen. Armoedebestrijding is de sleutel voor vrede en stabiliteit.
Verder hanteert Appiah het principe van universele betrokkenheid bij elkaar maar respect voor legitieme verschillen. Hij noemt morele waarden een kwestie van smaak, al naargelang de heersende opvattingen in landen wereldwijd. Er loopt een dunne scheidslijn tussen geloof, bijgeloof en wetenschap. In het artikel Education for Global Citizenship (Lessen voor Wereldburgerschap) betoogt hij dat de "wereld één is in verscheidenheid."
Die eenheid is belangrijker dan de verscheidenheid, zegt Appiah. Culturele verschillen dienen gerespecteerd te worden, voor zover zij niet schadelijk zijn voor anderen en het algemeen belang. Hij raadt iedereen aan om kennis te nemen van andermans zeden en gewoontes. Vaak gebeurt dat al automatisch. Typische kenmerken van de westerse cultuur, zoals smartphones, Coca-Cola en passie voor voetbal, zijn ook doorgedrongen tot afgelegen dorpjes in Ghana en dragen bij tot wederzijds begrip. Appiah hoopt op een verlichte gemeenschap van wereldburgers die door de dialoog elkaar ontdekken. Critici verwijten Appiah dat hij het diepgaande onbegrip onderschat tussen fundamentalisten en andersdenkenden binnen de verschillende geledingen. Maar, zo schrijft The Guardian, zijn boek is een welkom geluid binnen het hedendaagse cultuurpessisme.[2]
In het boek The lies that bind us (rethinking identity) (De leugens die ons binden), dat in 2018 verscheen, borduurt Appiah voort op thema's als geloof, land, cultuur en klasse. Hij stelt dat het denken in identiteit niet louter negatief is. Het voortdurend benadrukken van de nationale identiteit door de overheid in China is erop gericht dat de 1,5 miljard Chinezen elkaar onderling steunen. Het Belgisch-Nederlands systeem van verzuiling noemt Appiah, een goed voorbeeld van georganiseerde identiteit.
Hij probeert ook bepaalde mythes (leugens) door te prikken. [6] In de collegebanken krijgt Appiah regelmatig van zijn Afro-Amerikaanse studenten te horen, dat zij op slavenschepen naar de Verenigde Staten vervoerd zijn. Hij wijst hun erop dat het waarschijnlijker is, dat ze met de bus uit Brooklyn zijn gekomen. Zij claimen hun deel van de geschiedenis, maar, zegt Appiah, het is in feite het verhaal van hun voorouders.
Over Afrikaanse schrijvers en denkers gaat een van zijn eerste boeken In My Father’s House (1992). Hij zet vraagtekens bij de zogenaamde eeuwenoude tradities en gewoontes in Afrika en noemt ze veelal verzinsels, die in de loop van de tijd veranderen van inhoud. Collega hoogleraar Afro-Amerikaanse studies Molefe Kete Asante bekritiseert het werk van Appiah en noemt het anti Afrikaans. Asante schrijft dat Appiah pas sinds kort een Afrikaanse voornaam (Kwame) is gaan gebruiken, in plaats van Anthony. Hij doet dit om de lezer eraan te herinneren dat hij zwart is. Dat is ook wel nodig, zegt Mofete, want "hij schrijft en spreekt vaak alsof hij wit is." [7]