In het volgende artikel wordt Yoritsune Matsudaira vanuit een alomvattend en gedetailleerd perspectief behandeld, met als doel een diepgaand inzicht in dit onderwerp te verschaffen. Verschillende aspecten gerelateerd aan Yoritsune Matsudaira zullen worden geanalyseerd, inclusief de oorsprong ervan, de impact op de huidige samenleving, mogelijke oplossingen of toekomstige implicaties. Daarnaast zullen verschillende meningen en perspectieven van experts over dit onderwerp worden gepresenteerd, om het debat te verrijken en een completere visie te bieden. Het doel van dit artikel is om kennis en reflectie rond Yoritsune Matsudaira te bevorderen, met de bedoeling een breder en kritischer begrip van dit onderwerp te bevorderen.
Yoritsune Matsudaira | ||||
---|---|---|---|---|
Yoritsune Matsudaira
| ||||
Volledige naam | Yoritsune Matsudaira (松平 頼則) | |||
Geboren | 5 mei 1907 | |||
Overleden | 30 oktober 2001 | |||
Land | Japan | |||
Nevenberoep | pianist | |||
Instrument | piano | |||
Leraren | Kosuke Komatsu, Emile Gil-Marchex | |||
(en) IMDb-profiel | ||||
(en) Discogs-profiel | ||||
(en) MusicBrainz-profiel | ||||
|
Yoritsune Matsudaira (Japans: 松平 頼則, Matsudaira Yoritsune) (Koishikawa, 5 mei 1907 – Tokio, 30 oktober 2001) was een Japans componist en pianist. Hij is de oudste zoon van de vroegere burggraaf (Shishaku) Yorinari Matsudaira[1] en de kleinzoon van de vorst (Daimyō) Yorifumi Matsudaira.[2]
Matsudaira studeerde romanistiek aan de Keiō-Universiteit in Tokio. Later studeerde hij privé compositie bij Kosuke Komatsu en piano bij Emile Gil-Marchex. Als pianist debuteerde hij in 1931. Hij ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste Japanse componisten van de 20e eeuw. Hij werd vertrouwd met de muziek van Johann Sebastian Bach, Claude Debussy en Igor Stravinsky en de andere componisten van het Neoclassicisme. In 1935 won hij met zijn orkestwerk Pastorale een internationale compositieprijs. Eerst toen begon hij zich voor de traditionele hofmuziek van zijn bakermat, de gagaku te interesseren. Gedurende de Tweede Wereldoorlog verdiepte hij zich ook theoretisch in de dodecafonie en de atonaliteit, om eindelijk in het midden van de 20e eeuw zijn eigen richtinggevende stijl te vinden.
Naast Yasuji Kiyose, Fumio Hayasaka en Akira Ifukube was hij in 1946 medeinitiatiefnemer voor de oprichting van de Shinkō Sakkyokuka Renmei (新興作曲家連盟, vrij vertaald: Unie van componisten met nieuwe uitrichting).
Vooral in Europa hadden zijn werken succes, ook omdat bekende dirigenten zijn werken aanvaardden. Zo werd zijn Thème et variations in 1952 onder leiding van Herbert von Karajan in Wenen uitgevoerd en Pierre Boulez bracht zijn Figures sonores in Parijs ten gehore. Tijdens het festival van de International Society for Contemporary Music (ISCM) in 1954 werd zijn werk Metamorphoses d'apres Saibara met een 1e prijs Suvini Zerboni Prijs bekroond en in 1962 ontving hij tijdens het internationale compositieconcours te Rome voor zijn Bugaku eveneens een 1e prijs.
Dissonante klankaccumulatietechnieken, modi vanuit de gagaku-muziek en seriële procedures gingen in zijn fraaie ensemble- en orkestwerken spoedig een symbiotische verbinding in (Figures sonores (1956); U-Mai (linksdans) (1957); Sa-Mai (rechtsdans) (1958); Suite di danze nelle stile dell'antico "Bugaku" giapponese, voor drie orkesten (1958)). Lange tijd tevoren in Japan de muziek van John Cage bekend werd, werkte Matsudeira met variabele, open formaten en vrij-aleatorische mogelijkheden. Vele van zijn technieken zijn ingeworteld in traditionele Japanse wijzen om muziek te maken (Bugaku, voor kamerorkest (1962); Danza rituale e finale (1963)). In de loop van de laatste decennia is de muziek van Matsudeira structureel vrijer geworden. Hij gebruikt soms meerdere malen ook traditionele Japanse instrumenten (Concert, voor gagaku-ensemble (1975); Concert nr. 2 voor piano en orkest (1979-1980); 3 aria's uit de opera "Genji-Monogatari",voor sopraan, shō, fluit en koto (1990); Kyrie, voor solisten, gemengd koor en orkest (1991)).
Als componist schreef hij werken voor verschillende genres (Muziektheaterwerken, symfonische en vocale muziek) waarbij hij gedeeltelijk voor Europese, maar anderzijds ook voor traditionele Japanse instrumenten orkestreerde en instrumenteerde.
Vanaf 1953 was hij secretaris, van 1956 tot 1960 voorzitter van de Japanse sectie van de International Society for Contemporary Music (ISCM). In 1972 werd hij onderscheiden met de eremedaille met het paarse lint (紫綬褒章) en in 1996 werd hij tot Bunka Kōrōsha, tot persoon met bijzonder culturele verdiensten, benoemd.
Ook zijn zoon Yoriaki Matsudaira werd als componist bekend.
Voltooid in | titel | aktes | première | libretto |
---|---|---|---|---|
1990-1993 | Genji-Monogatari (源氏物語) - Het sprookje van prins Genji | 1995, Salzburg | ||
1998 | Uji-jujo (宇治十帖) - De tien hoofdstukken van Uji |