In dit artikel zullen we de fascinerende wereld van Titia Brongersma verkennen en hoe deze onze levens op onvoorstelbare manieren heeft beïnvloed. Titia Brongersma is door de geschiedenis heen het voorwerp van studie, controverse en bewondering geweest, en de invloed ervan strekt zich uit tot vrijwel alle aspecten van onze samenleving. Vanaf het begin tot aan de moderne evolutie heeft Titia Brongersma een onuitwisbare stempel op de mensheid gedrukt, onze percepties uitgedaagd en diepe reflecties uitgelokt over wie we zijn en waar we naartoe gaan. Ga met ons mee op deze reis en ontdek het belang van Titia Brongersma in ons leven en in de wereld om ons heen.
Titia Brongersma (Dokkum, Friesland, ca. 1650 – Groningen, ca. 1700) was een Fries-Groningse dichteres aan het einde van de 17e eeuw. In 1686 verscheen er een bundel van haar hand in druk, De Bron-swaan.
Titia Brongersma was de dochter van Bronger Wijtses, chirurgijn, en Aeltien Koertsdochter. Ze bleef voor zover bekend haar hele leven ongehuwd.
Zij kwam uit een welgestelde familie met familieleden in de hogere kringen van Leeuwarden, zoals Julius Brongersma, advocaat, en Hillebrandt Brongersma, burgemeester.
Brongersma staat bekend om haar huiselijke onderwerpen (borduren, bloemschikken, boetseren) en haar liefdesgedichten aan Elise (Elisabeth Joly). Zij schreef lofdichten op onder meer de Friese dichter Adriaan Tymens, de Groningse arts Ludolph Smids, de Friese dichteres Eelkje van Bouricius en de Amsterdamse dichteres Katharyne Lescailje. Tevens bevat haar bundel vier gedichten in het Fries en enkele vertalingen van de Franse dichter Pierre de Ronsard.
Titia Brongersma werd ook bekend om haar onderzoek naar hunebedden.[1] De aanleiding was een bezoek aan Jan Laurens Lenting(h), "schulte" van Borger in Drenthe met Pinksteren 1685. Ze liet in juni van dat jaar in Borger een groot hunebed opgraven. Het was het eerste (vastgelegde) veldonderzoek van een Nederlands hunebed.[1][2]
Ze vond veel kiezelstenen die straatgewijs naast elkaar waren gelegd. Daaronder trof ze vele ronde potten met een bruinblauwe of donkerrode kleur. Enkele hadden twee en andere hadden vier oren. Deze potten vielen uiteen en er kwamen doodsbeenderen en as tevoorschijn.
Tot haar verbazing bleek het om een oude begraafplaats te gaan en niet om een door reuzen "opgestapelde steenhoop". Het inspireerde haar tot haar gedicht Loflied op 't hunebed.
De Groningse arts, oudheidkundige en dichter Ludolph Smids deed verslag van haar opgraving in zijn Schatkamer der Nederlandse Oudheden (1711). Hij schreef naar aanleiding van deze opgraving een gedicht over een lijkbus.[3]