Tegenwoordig is Rag-Time een onderwerp van interesse en discussie op verschillende gebieden. De relevantie ervan heeft de grenzen overschreden en heeft allerlei soorten meningen en standpunten voortgebracht. Zowel op academisch gebied als in de publieke sfeer heeft Rag-Time de aandacht getrokken van specialisten en het grote publiek. Dit fenomeen heeft geleid tot een groeiende belangstelling voor het begrijpen van de implicaties en gevolgen ervan, en voor het zoeken naar oplossingen en alternatieven om dit effectief aan te pakken. In dit artikel zullen we verschillende perspectieven en benaderingen met betrekking tot Rag-Time verkennen, om de impact ervan te analyseren en een uitgebreider beeld van dit onderwerp te bieden.
Rag-Time (W42) is een compositie van Igor Stravinsky voor elf instrumentalisten (fluit, klarinet, hoorn, cornet, trombone, cimbalom, eerste en tweede viool, altviool, contrabas en slagwerk). Het werk werd in 1918 in Morges in Zwitserland gecomponeerd en opgedragen aan Chileense kunstbeschermster Eugenia Errázuriz. Rag-Time werd op 27 april 1920 voor het eerst uitgevoerd door de Philharmonic Quartet en klein orkest in de Aeolin Hall te Londen.
Rag-Time hoort tot de categorie werken waarin Stravinsky experimenteert met het jazz-idioom, zoals hij eerder had gedaan in de Ragtime in de Histoire du Soldat, en later nog zou doen in bijvoorbeeld het Ebony Concerto. Voor Rag-Time heeft Stravinsky de bezetting van zeven in de Histoire du Soldat uitgebreid naar elf, het cimbalom een prominente concertante rol gegeven en de lengte verdubbeld. De ontvangst van het werk was niet algemeen even enhousiast; Rag-Time werd als een flauwe imitatie van een originele ragtime gezien[1]
Stravinsky maakte een bewerking voor piano solo; voor de kaft van de publicatie hiervan maakte Pablo Picasso op Stravinsky's verzoek[2] een lijntekening.
Zie het Oeuvre van Igor Stravinsky voor een volledig overzicht van het werk van Stravinsky.