Het onderwerp Polyfyodontie heeft de afgelopen tijd veel belangstelling en controverse gegenereerd. Terwijl de wereld zich richting een steeds meer technologische en geglobaliseerde toekomst beweegt, is var1 een centraal element geworden in het dagelijks leven van mensen. Van de impact ervan op de samenleving tot de implicaties ervan voor de economie: var1 blijft het onderwerp van debat en discussie over de hele wereld. In dit artikel zullen we de verschillende aspecten van Polyfyodontie diepgaand onderzoeken, van de evolutie ervan door de geschiedenis heen tot zijn rol in de wereld van vandaag. Daarnaast zullen we de meningen en standpunten van verschillende experts over dit onderwerp analyseren, met als doel een brede en objectieve visie te bieden op Polyfyodontie en de impact ervan op de huidige samenleving.
Polyfyodontie is een dierlijke eigenschap die inhoudt dat de tanden gedurende het leven voortdurend worden vervangen. Dit is anders dan bij difyodonte dieren die gekenmerkt worden door het hebben van slechts twee opeenvolgende verzamelingen van tanden. De meeste getande vissen zijn polyfyodont.
Veel reptielen zoals krokodillen, gekko's,[1] slangen[2] en de meeste andere gewervelde dieren zijn ook polyfyodont. In de kaken worden steeds vervangingstanden aangemaakt, meestal onder of vlak achter de oude tand. Ze groeien uit stamcellen in de lamina dentalis.[3] Als ze uitkomen, hebben jonge dieren typisch een volledige verzameling tanden; in het ei wordt niet gewisseld. Binnen enkele dagen komt de tandvervanging op gang, normaliter achter in de kaak en zich naar voren als een golf voortzettend. Meestal gaat een tand hoogstens een paar maanden mee.
Krokodilachtigen zijn de enige gewervelde dieren buiten de zoogdieren met tandhouders,[4] alligators krijgen tot 50 keer een kleine vervangende tand onder elke volwassen tand, om deze eenmaal per jaar te vervangen.[5]
De meeste zoogdieren zijn niet polyfyodont. Hun voorouders waren dat wel maar tijdens de evolutie van de therapsida maakten de zoogdieren een fase door, waarin ze zo klein waren en kort leefden dat slijtage geen belangrijke selectiedruk opleverde om steeds het gebit te vernieuwen. In plaats daarvan ontwikkelden ze onderling sterk afwijkende tanden zodat het gebit een geheel vormde dat geschikter was om het exoskelet van geleedpotigen te kraken. Later werden ook maalkiezen ontwikkeld. Grote plantenetende zoogdieren kauwen hun voedsel. Dit vereist een verzameling van stevig bevestigde sterke tanden en een volle tandrij zonder hiaten, iets wat lastig te verenigen is met een constante tandwisseling, hoewel onder de dinosauriërs de Cerapoda en Diplodocus hierin slaagden door het gebruik van tandbatterijen.[6]
De lamantijnen hebben geen snij- of hoektanden maar kiezen, die niet duidelijk zijn gedifferentieerd in molaren en premolaren. Deze tanden worden gedurende het leven continu vervangen, nieuwe tanden groeien aan aan de achterzijde van de rij en oudere tanden vallen in de voorste rij uit, een proces dat bekendstaat als "marcherende molaren".
Uitzonderingen onder de zoogdieren zijn de olifanten,[7] kangoeroes,[8] en lamantijnen[9] die gedurende hun leven molaren (echte kiezen) blijven wisselen.