In de wereld van vandaag neemt Mormoops megalophylla een centrale plaats in in de samenleving. Of het nu op persoonlijk, professioneel of cultureel niveau is, Mormoops megalophylla heeft een aanzienlijke impact op ons leven. Door de geschiedenis heen is Mormoops megalophylla het onderwerp geweest van studie, debat en controverse, wat de relevantie ervan op verschillende gebieden aantoont. In dit artikel zullen we de rol van Mormoops megalophylla en de invloed ervan op verschillende aspecten van de samenleving onderzoeken. Van zijn impact op de politiek tot zijn betrokkenheid bij technologie, Mormoops megalophylla speelt een cruciale rol in de manier waarop we omgaan met de wereld om ons heen. Daarnaast zullen we onderzoeken hoe Mormoops megalophylla in de loop van de tijd is geëvolueerd en hoe het vandaag de dag nog steeds een interessant onderwerp is.
Mormoops megalophylla IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2016) Fossiel voorkomen: Laat-Pleistoceen tot heden | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Soort | |||||||||||||
Mormoops megalophylla (Peters, 1864) | |||||||||||||
![]() | |||||||||||||
Afbeeldingen op ![]() | |||||||||||||
Mormoops megalophylla op ![]() | |||||||||||||
|
Mormoops megalophylla of spookgezichtvleermuis is een vleermuis uit het geslacht Mormoops die voorkomt van Zuid-Texas en Zuid-Arizona (VS) tot Noordwest-Peru, Noord-Venezuela en de nabijgelegen eilanden Aruba, Curaçao, Bonaire, Isla Margarita en Trinidad. Als Pleistoceen fossiel is de soort ook bekend van Zuidoost-Brazilië, de Grote Antillen, Florida en de Bahama's. Er zijn vier ondersoorten: M. m. carteri Smith, 1972 (Ecuador en Peru), M. m. intermedia Miller, 1900 (Aruba, Curaçao en Bonaire), M. m. tumidiceps Miller, 1902 (Colombia, Venezuela en Trinidad) en M. m. megalophylla (Peters, 1864) (Midden-Amerika).
Deze soort heeft een lange, bruin- tot grijsachtige rugvacht. De onderkant is wat lichter. De nek is bedekt met stijve, lichtere haren. Het gezicht is bedekt met een complex patroon van huidplooien. De korte, ronde oren bevatten plooien die zich tot bij de ogen uitstrekken. De kop-romplengte bedraagt 61 tot 76 mm, de oorlengte 19 tot 31 mm, de voorarmlengte 51 tot 59 mm, de achtervoetlengte 10 tot 13 mm, de oorlengte 13 tot 17 mm en het gewicht 12 tot 20 g. Het karyotype bedraagt 2n=38, FN=62.
Deze soort komt voor tot op 3000 m hoogte in allerlei habitats van regenwoud tot droog bosland. In natte, warme laaglanden is hij het meest algemeen. Het dier overnacht vaak in oude mijngangen, waarin zich kolonies van wel 500 000 dieren kunnen vormen, hoewel de meeste kolonies veel kleiner zijn. Hij eet relatief grote insecten als motten, kevers en vliegen. Er zijn drachtige vrouwtjes gevonden van februari tot juni. Allemaal hadden ze slechts één embryo.