Lichamelijke integriteit

Uiterlijk naar zijbalk verplaatsen verbergen

Lichamelijke integriteit, ook wel lichamelijke onschendbaarheid, lichamelijke onaantastbaarheid of onaantastbaarheid van het lichaam genoemd, is een juridisch principe dat de onschendbaarheid van het menselijk lichaam omvat. Het betekent dat iedere persoon zelf beslist wat er wel of niet met het eigen lichaam gebeurt, wie het aanraakt, wat er ingeademd wordt of welke handelingen worden uitgevoerd.

Discussiepunten

Lichamelijke integriteit wordt tot de mensenrechten gerekend en het is in de grondwetten en wetgevingen van veel staten opgenomen. Soms worden er op het principe enkele wettelijke uitzonderingen gemaakt wanneer er andere principes zijn die belangrijker worden geacht dan de volledige lichamelijke integriteit van ieder persoon voor de bestwil van de persoon zelf of in het belang van anderen, zoals de ouders of de samenleving (bijvoorbeeld de volksgezondheid of de religieuze plichten van een geloofsgemeenschap). De geldigheid van deze uitzonderingen is echter omstreden en niet elke bepleite uitzondering vindt altijd en overal evenveel acceptatie dan wel weerstand. Lichamelijke integriteit is daarmee een medisch-ethische kwestie die binnen de bio-ethiek valt, een tak van de moraalwetenschap.

Enkele discussiepunten aangaande uitzonderingen op de lichamelijke integriteit zijn onder meer:

Internationale verdragen

In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000) wordt in artikel 3 de lichamelijke (en geestelijke) integriteit opgenomen.

Daarnaast is in enkele verdragen een martelverbod vastgelegd. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950) bepaalt in artikel 3: 'Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.' Dezelfde tekst is opgenomen in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000). Het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (1966) bepaalt in artikel 7: 'Niemand mag worden onderworpen aan folteringen, of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. In het bijzonder mag niemand, zonder zijn in vrijheid gegeven toestemming, worden onderworpen aan medische of wetenschappelijke experimenten.'

Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Istanbul-Conventie) (2011) bepaalt in artikel 36 dat er instemming van de betrokken personen nodig is om seks te hebben, anders is er sprake van seksueel geweld.:6 Artikel 35 verbiedt algemene vormen van fysiek geweld tegen iedereen (zoals huiselijk geweld, genoemd in andere artikelen), artikel 38 verbiedt vrouwelijke genitale verminking en artikel 39 bepaalt dat abortus of sterilisatie niet op een vrouw mag worden uitgevoerd zonder dat ze daar eerst geïnformeerde toestemming voor heeft gegeven.

Nederlandse wetgeving

De onschendbaarheid van het menselijk lichaam is in de Nederlandse Grondwet opgenomen als Artikel 11. Hierin staat: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Volgens de Nederlandse wet geldt dit zelfbeschikkingsrecht ook na de dood van een persoon.

Zoals in de Grondwet wordt vermeld, worden in meerdere andere wetten verschillende uitzonderingen op schending van de lichamelijke integriteit vastgesteld. Zo staat in de Politiewet vermeld dat de politie bijvoorbeeld onder bepaalde voorwaarden wel mag fouilleren en daarbij het lichaam mag aanraken. Of dat er een bloed- of ademtest gedaan mag worden bij verdenking van rijden onder invloed van alcohol of drugs. In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) staat vermeld dat artsen en verpleegkundigen alleen na het sluiten van een behandelingsovereenkomst zorg mogen verlenen aan patiënten. Alleen in hele specifieke gevallen mag daarbij zonder toestemming van de patiënt worden ingegrepen, bijvoorbeeld om een zware handicap of overlijden te voorkomen.

Volgens een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 5 juli 2011 is er geen wet die jongensbesnijdenis specifiek verbiedt en valt de ingreep evenmin onder '(zware) mishandeling': 'Genitale verminking van meisjes valt in ieder geval onbetwist onder (zware) mishandeling (art. 300-303 WvSr). Waar de meeste vormen van meisjesbesnijdenis algemeen worden aangemerkt als genitale verminking, is van een vergelijkbare communis opinio aangaande jongensbesnijdenis vooralsnog geen sprake.' De Hoge Raad erkende dat de maatschappelijke opvattingen over jongensbesnijdenis in de loop der jaren geleidelijk aan het verschuiven waren en dat 'de toenemende zorg over het letsel en de kans op complicaties bij een besnijdenis wel relevant is', maar dat er nog niet voldoende reden was om over te gaan op criminalisering.

Inzake de weigering van sommige Jehova's getuigen om in levensbedreigende situaties een bloedtransfusie te ondergaan moeten Nederlandse artsen 'laveren tussen wet, geweten en derden.' Artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt: 'Hij die, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaat deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, wordt, indien de dood van hulpbehoevende volgt, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.' Dat betekent dat iedere arts de verplichting heeft om een bloedtransfusie toe te passen bij elke bewusteloze patiënt bij wie dit is vastgesteld. Het Medisch Tuchtcollege te Amsterdam bepaalde in 1986 verder 'dat alleen indien een arts de grootst mogelijke zekerheid heeft dat een patiënt zelf vrijwillig de beslissing genomen heeft geen bloed toegediend te krijgen, het verantwoord is dat een arts in een levensbedreigende situatie van het toedienen van bloed afziet.' Het volstaat niet dat derden, bijvoorbeeld de echtgeno(o)t(e) van de patiënt, beweren dat de patiënt Jehova's getuige is en daarom geen bloedtransfusie wil; de patiënt moet zelf zijn/haar wil hebben verklaard. De wil van de patiënt kan ofwel in een persoonlijk gesprek met de arts worden gecommuniceerd, ofwel recentelijk in een schriftelijke verklaring vrijwillig en bij het volle verstand door de patiënt zijn opgesteld. Alleen dan kan de arts besluiten om van bloedtransfusie af te zien, met alle gevolgen van dien.

Zie ook