In dit artikel gaan we dieper in op het onderwerp Gereformeerde Kerken in Nederland, een onderwerp van groot belang dat de afgelopen tijd de aandacht van veel mensen heeft getrokken. Gereformeerde Kerken in Nederland is een onderwerp dat een breed scala aan aspecten bestrijkt, van de impact ervan op de samenleving tot de implicaties ervan voor het dagelijks leven van mensen. In dit artikel zullen we verschillende perspectieven en benaderingen met betrekking tot Gereformeerde Kerken in Nederland onderzoeken, met als doel een brede en complete visie te geven op dit onderwerp dat vandaag de dag zo relevant is. Het is belangrijk om het belang van Gereformeerde Kerken in Nederland en de invloed ervan op verschillende aspecten van ons leven te begrijpen. Daarom probeert dit artikel er een alomvattende en verrijkende visie op te geven.
Gereformeerde Kerken in Nederland | ||||
---|---|---|---|---|
Parkkerk, gebouwd naar ontwerp van E.A.C. Roest als typisch gereformeerde kerk Gerard Brandtstraat. Gezien vanaf het Vondelpark Datering 1926
| ||||
Indeling | ||||
Hoofdstroming | Protestantisme | |||
Richting | Gereformeerd calvinisme | |||
Voortgekomen uit | Dolerenden en grootste deel Chr. Geref. Kerk in 1892 | |||
Afsplitsingen | 1926: Geref. Kerk in Her. Verb. 1944: Geref. Kerk vrijgem. 2004: Grotendeels opgegaan in PKN, restant omgedoopt tot Voortgez. Geref. Kerken in Ned. | |||
Aard | ||||
Locatie | 857 kerken in Nederland (2004) | |||
Aantal leden | 675.000 (2004) | |||
Karakter | tot ca. 1970: orthodox-gereformeerd, nu: overwegend modern-gereformeerd | |||
|
De Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN), ook wel aangeduid als "synodalen" of "Gereformeerd synodaal" (dit ter onderscheiding van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt), was tot 1 mei 2004 een Nederlands gereformeerd kerkgenootschap. In januari 1949 bedroeg het aantal zielen behorend tot de Gereformeerde Kerken in Nederland 660.568, waarvan 343.802 belijdende leden. Er waren toen 789 predikanten.[1] Het hoogste aantal lidmaten kenden de Gereformeerde Kerken in Nederland in 1975; zij telden toen ruim 900.000 leden.
De Gereformeerde Kerken in Nederland zijn in 1892 ontstaan toen twee groepen die zich van de Nederlandse Hervormde Kerk hadden afgescheiden zich verenigden, namelijk de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, voortgekomen uit de Afscheiding van 1834 onder leiding van Hendrik de Cock, Hendrik Scholte, A.C. van Raalte, A. van Brummelkamp, S. van Velsen en G.F. Gezelle Meerburg en de Nederduits gereformeerde Kerken, voortgekomen uit de Doleantie van 1886 onder leiding van Abraham Kuyper.
In naam, in belijdenis en kerkregering wilden de Gereformeerde Kerken in Nederland een voortzetting zijn van de oude Gereformeerde Kerken sinds 1618 en de tijd van de Reformatie in Nederland. De kerken grepen in hun naam terug naar de tijd vóór 1816. De acta van de Synode van Dordrecht (1618/1619) beginnen met de vermelding: "In de jare 1618 is vergaderd geweest en aangevangen een nationale synode van de Gereformeerde Kerken."
Predikanten voor de Gereformeerde Kerken in Nederland werden opgeleid aan twee 'eigen' universiteiten: de Vrije Universiteit te Amsterdam en de Theologische Universiteit te Kampen.
Vanaf 1 mei 2004 zijn de Gereformeerde Kerken in Nederland opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland, die daarmee het grootste protestantse kerkgenootschap in Nederland werd. De fusie bestond uit de drie Samen op Weg-kerken: de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden.
De belangrijkste redenen dat men zich in 1834 van de Nederlandse Hervormde Kerk had afgescheiden waren:
Door een subtiele aanpassing van de proponentsformule waarmee predikantskandidaten verklaarden de gereformeerde belijdenis als "overeenkomende met Gods Woord" (de Bijbel) te onderschrijven was er ruimte gekomen voor leervrijheid. Zo werd de zinsconstructie aangepast van "omdat" naar "voorzover" die met Gods Woord (de Bijbel) overeenstemmen.
De theologie van de achttiende eeuw werd sterk beïnvloed door de Verlichting. De kerk als opvoedingsinstituut deed zijn ingang. De boodschap van de kerk bleef beperkt tot de algemene moraal.
Tegen deze ontwikkelingen kwamen orthodoxen uit hogere maatschappelijke kringen in verzet. In 1810 verscheen de brochure Aan de ware Hervormden in de gemeenten van Holland door Willem Bilderdijk waarin hij de Nederlandse Hervormde Kerk omschreef als:
een kerk die geen kerk meer is, maar een ongeordende samenvloeiing van godonterende dwalingen
— Willem Bilderdijk
Kort daarop verscheen Adres aan alle mijne hervormde geloofsgenoten door ds. D. Molenaar, die zich naar aanleiding van zijn publicatie verantwoorden moest voor koning Willem I. In 1819 verscheen een brochure onder de titel Eerezuil der nagedachtenis van de voor tweehonderd jaar te Dordrecht gehouden Nationale Synode, opgericht door Nicolaas Schotsman. De auteur was ds. Nicolaas Schotsman. De verschijning van dit boekje leidde tot heftige reacties. Theologen van verlichte zijde noemden het boekje "een altoos durende schandzuil." Al spoedig verscheen er een tweede druk, waarin een voorwoord van Willem Bilderdijk was afgedrukt met daarin de regels:
Ja, Schotsman, staan wij pal. Bij Jezus' Kruis gebogen. Verachten wij den wrok van Heiden en Sofist. Wier wijsheid dwaasheid is en loos verniste logen
Bilderdijk was gepasseerd voor een hoogleraarschap aan een van de universiteiten in Nederland, maar had een kring van leerlingen om zich heen verzameld. Tot de leerlingen van Bilderdijk behoorden onder meer: Groen van Prinsterer, Willem en Dirk van Hoogendorp, Abraham Capadose en Isaac da Costa.
Op tal van plaatsen binnen de lagere maatschappelijke klassen ontstonden godsdienstige gezelschappen. Zij kozen ervoor om niet langer ter kerke te gaan bij de verlichte predikanten in de Nederlandse Hervormde kerk, maar gezamenlijk in huiselijke kring bijeen te komen rond de boeken van de oude schrijvers uit de tijd van de Nadere Reformatie. Boeken die ter hand genomen werden waren De Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel, de Keurstoffen van Bernardus Smijtegelt, de Eigenschappen des geloofs van Alexander Comrie, evenals boeken van puriteinse schrijvers als Samuel Rutherfort, de Erskines, Thomas Boston en John Owen. Onder deze 'kleine luyden' werd een nieuwe kerkreformatie bewerkstelligd die uitliep op de Afscheiding van 1834.
In 1834 werd ds. Hendrik de Cock (predikant in Ulrum) aangeklaagd door het provinciale kerkbestuur van de Nederlands Hervormde Kerk vanwege zijn boekje 'Verdediging van de ware gereformeerde leer en van de ware gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door twee zogenaamde gereformeerde leeraars, of de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door H. de Cock'. Naar aanleiding van deze publicatie werd ds. De Cock in december 1833 geschorst en afgezet voor onbepaalde tijd met behoud van traktement. De Cock onderwierp zich aan deze schorsing en zocht bij koning Willem I rechtsherstel. Toen bleek dat ds. De Cock een aanbevelend voorwoord in een ander boekje 'De evangelische gezangen getoetst en gewogen en te licht bevonden' had geschreven, leidde dit in mei 1834 tot zijn afzetting als predikant. Ds. De Cock beriep zich toen op de synode maar de schorsing bleef gehandhaafd.
Steun kreeg ds. De Cock van zijn collega ds. Hendrik Scholte, waarna spoedig door de kerkenraad van Ulrum de Akte tot Afscheiding of Wederkeering werd opgesteld.
Het slot van deze acte luidt:
Uit dit alles tezamen genomen is het nu duidelijk geworden, dat de Nederlands Hervormde Kerk niet de ware, maar de valse Kerk is volgens Gods Woord en artikel 29 van onze belijdenis, weshalve de ondergetekenden met dezen verklaren dat zij overeenkomstig het ambt der gelovigen (art. 28) zich afscheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn, en dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Nederlands Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot de waarachtige dienst des Heeren; en verklaren tevens gemeenschap te willen oefenen met alle ware Gereformeerden ledematen, en zich te willen verenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergadering, aan wat plaatse God dezelve ook verenigd heeft, betuigende met deze, dat wij ons in alles houden aan onze aloude Formulieren van Enigheid: namelijk de belijdenis des Geloofs, de Heidelbergse Catechismus en de canones van de Synode van Dordrecht, gehouden in de jare 1618/1619.."
Bijna alle gemeenteleden van Ulrum tekenden met de kerkenraad en ds. H. de Cock deze akte van afscheiding of wederkering. Al spoedig vonden in andere delen van het land afscheidingen plaats, waaronder in Genderen onder leiding van ds. H.P. Scholte. In 1836 hielden de afgescheidenen hun eerste synode. Zij wilden evenwel niet langer als 'afgescheidenen' bestempeld worden en daarom spraken zij zich op deze synode uit met de naam van een nieuw kerkgenootschap: de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Door druk van de overheid werden de afgescheidenen echter gedwongen om afstand te doen van de naam 'gereformeerd'. Daarom noemden zij hun kerkverband Christelijk Afgescheiden Gemeenten. Een klein deel van de afgescheidenen wilde echter onder geen beding afstand doen van de naam 'gereformeerd' en noemde zich: De Gereformeerde Kerken onder het Kruis.
In 1869 verenigden beide groeperingen wederom tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Dit kerkverband bestond toen uit 308 gemeenten.
Slechts enkele Kruisgemeenten onthielden zich van de vereniging van 1869 en bleven zelfstandig voortbestaan. In 1907 verenigden deze gemeenten rondom ds. Elias Fransen met de Ledeboeriaanse Gemeenten onder leiding van ds. G.H. Kersten tot de Gereformeerde Gemeenten.
Op dat moment verbleven er nog steeds vele orthodoxe groeperingen in de Nederlandse Hervormde Kerk die de strijd om de handhaving van de gereformeerde belijdenis wilden voortzetten. Velen van hen deelden wel de bezwaren van de afgescheidenen maar veroordeelden de Afscheiding als een 'voorbarige stap'. In 1863 werd De vereniging van vrienden der waarheid tot handhaving van de leer en de rechten der gereformeerde kerk opgericht. Deze 'Vrienden der Waarheid' hebben de doleantie van 1886 voorbereid, en gingen dan ook vrijwel allen met deze beweging mee.
Dr. A. Kuyper was de meest drijvende kracht achter de doleantiebeweging. Hij had zich door de bestudering van de werken van Calvijn bekeerd van de Moderne Theologie, waarin hij in Leiden door prof. J.H. Scholten onderwezen was.[2] Daarna voelde hij zich aangetrokken tot de Ethische richting[3] Uiteindelijk viel hij echter onvoorwaardelijk voor het 'absoluut gezag van de Heilige Schrift', en werd hij een pleitbezorger van de gereformeerde orthodoxie. Vanaf dat moment begon de strijd van dr. Kuyper om het kerkherstel. Met dit doel richtte Kuyper in 1880 een Vrije Universiteit in Amsterdam op.
In een paaspreek loochende de vrijzinnige Amsterdamse predikant Hugenholz de lichamelijke opstanding van Christus. Op een aanklacht van de Amsterdamse kerkenraad aan het classicale bestuur, was het antwoord dat in de reglementen van 1816 over de opstanding van Christus niet werd gesproken. Daarom kon ds. Hugenholz onmogelijk in staat van beschuldiging worden gesteld.
Door deze praktijk van leervrijheid in de Nederlandse Hervormde Kerk kwam dr. Kuyper tot de overtuiging dat de Nederlands Hervormde Kerk vrijgemaakt moest worden van de organisatie opgelegd door Koning Willem I in 1816. Hiervoor was noodzakelijk een meerderheid in de kerkelijke besturen, hetgeen in Amsterdam ook lukte. Op 11 april 1883 kwamen 250 kerkenraadsleden onder leiding van Kuyper bijeen waar besluit tot de doleantie werd genomen. Het kerkverband dat hierdoor ontstond was de Nederduits Gereformeerde Kerken.
Het overgrote deel van deze kerk fuseerde op 17 juli 1892 met de Christelijke Gereformeerde tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een klein deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk bleef voortbestaan en heet sinds 1947 de Christelijke Gereformeerde Kerken).
Na de vereniging van 1892 bleek dat binnen het kerkverband wel enkele ingrijpende tegenstellingen waren omtrent 'doop en wedergeboorte'. Kuyper leerde de veronderstelde wedergeboorte als grond voor de doop. Prof. L. Lindeboom stelde dat de doop plaatsvindt op grond van Gods bevel en de beloften van het genadeverbond verzegelt. In 1905 werd een compromis bereikt.[4] Er werd aangedrongen op zelfonderzoek. Ondanks dit compromis verloren de Gereformeerde Kerken wel meer leden aan de Christelijke Gereformeerde Kerken of de Gereformeerde Gemeenten uit zorg om intellectualisering van het geloof of gemis aan bevinding.
De Gereformeerde Kerken in Nederland telden na de Vereniging van 1892 700 plaatselijke gemeenten (394 uit de Afscheiding, 306 uit de Doleantie) en 370.000 leden (189.000 uit de Afscheiding, 181.000 uit de Doleantie). De plaatselijke gemeenten kenden een grote mate van zelfstandigheid en leefden zelfs nog lange tijd naast elkaar als A of B kerk. De lokale gereformeerde kerkgemeente was rechtsordelijk gezien een opzichzelfstaande gereformeerde kerk, die zich had verbonden binnen het overkoepelend kerkverband der Gereformeerde Kerken in Nederland. Het ledenaantal zou rond 1975 uitgroeien tot bijna 900.000 leden (volgens de kerkelijke statistiek) en ruim 940.000 leden (volgens de volkstelling) en daalde daarna tot circa 675.000 per begin 2004 toen de Gereformeerde kerken opgingen in de PKN.
Abraham Kuyper werd verreweg de belangrijkste leider van de Gereformeerde Kerken in Nederland en gaf de aanzet tot het ontstaan van de Gereformeerde zuil. Hierbinnen werden organisaties opgericht die een nauwe band onderhielden met de Gereformeerde Kerk, bijvoorbeeld de Vrije Universiteit in Amsterdam, het dagblad De Standaard (later Trouw) en de Anti-Revolutionaire Partij (nu onderdeel van het CDA).
Met de opkomst van het historisch-kritisch Bijbelonderzoek in de negentiende eeuw leek het toekomstperspectief voor de gereformeerde orthodoxie in de lijn van de Reformatie en met name Calvijn niet erg optimistisch. De Gereformeerde Kerken in Nederland droegen echter in eerste instantie in hoge mate bij aan een herleving van de oude gereformeerde orthodoxie. Er verschenen indrukwekkende dogmatische werken van de theologen Kuyper en Bavinck. Zij wisten met hun werken de gereformeerde orthodoxie weer een stevige, nieuwe impuls te geven.
In 1922 verscheen Korte verklaring der Heilige Schrift, verzorgd door theologen van de Hogeschool in Kampen en de Vrije Universiteit te Amsterdam, waarmee een complete, nieuwe, gereformeerde Schriftverklaring het licht zag, populair van opzet, maar "met een vasten wetenschappelijke ondergrond." Deze Bijbelverklaring vond een groots onthaal en werd verschillende malen herdrukt. De Bijbelverklaring nam de Statenvertaling als uitgangspunt en in de verklaringen probeerde men de historische juistheid en betrouwbaarheid van de Bijbelteksten aan te tonen. Ook op het gebied van de ethiek en de filosofie werden invloedrijke werken gepubliceerd door prof. W. Geesink, J.H. Bavinck, D.H.Th. Vollenhoven en H. Dooijeweerd.
In 1926 speelde zich een conflict af naar aanleiding van een aanklacht tegen dr. Geelkerken over de letterlijke interpretatie van de Bijbel. Op de Synode van Assen in 1926 ging het uiteindelijk om de vraag of de Schrift een betrouwbaar en feitelijk verslag geeft in Genesis 3. De Synode van 1926 sprak uit dat er inderdaad sprake was van een "zintuiglijk waarneembare" slang. Het ging in Genesis 3 dus niet om verhalen, fabels, mythe of fictie, maar om feitelijk waarneembare werkelijkheden, zoals een slang, bomen, mensen, enzovoort. Geelkerken en de zijnen stichtte de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband.
De tweede afsplitsing vond plaats in 1944, toen tijdens de zogenaamde Vrijmaking de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt zich afscheidden van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze gebeurtenis vond plaats naar aanleiding van de schorsing van dr. K. Schilder als hoogleraar.
Tot de jaren 70 werkten de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Gereformeerde Gemeenten en de Christelijke Gereformeerde Kerken op bescheiden schaal samen in niet-kerkelijke organisaties als het Gereformeerd Sociologisch Instituut en (tot 2001) het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte. Verzoeken tot kerkelijke eenwording werden door laatst genoemde kerkverbanden altijd afgewezen.
In 1962 startte het langdurige Samen op Weg-proces. Dit werd 1 mei 2004 afgesloten, toen de Gereformeerde Kerken in Nederland fuseerden met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Evangelisch-Lutherse Kerk tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Op dat moment hadden de Gereformeerde Kerken in Nederland circa 675.000 leden, waarvan 400.000 belijdende leden. Er waren in totaal 857 plaatselijke kerken, met in totaal zo'n 1000 kerkgebouwen. Een zevental gemeenten kon zich niet in de fusie vinden. Zij richtten op 8 mei 2004 de voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland op. Eén gemeente zocht aansluiting bij de Nederlands Gereformeerde Kerken. Ook de veertien gemeenten en 7000 leden van de Evangelisch-altreformierte Kirche in Niedersachsen behoorden tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Zij zijn nu geassocieerd lid van de Protestantse Kerk in Nederland en vaardigen twee leden af naar de Generale Synode van de PKN.
De in 1894 vanuit Nederland opgerichte Gereformeerde Kerken in België, die zich in 1979 hebben aangesloten bij de Verenigde Protestantse Kerk in België, maakten als aparte classis deel uit van de particuliere synode van Noord-Brabant en Limburg van de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog werden de Gereformeerde Kerken in grote lijnen gekenmerkt door klassiek gereformeerde belijden met een rationalistisch karakter. Een onderstroom in de Gereformeerde Kerken was bevindelijk. Het werk van Abraham Kuyper en Herman Bavinck zette een stempel op het kerkelijke leven en denken. Met name vanaf 1962 veranderde de kerk sterk van karakter en werd zij een open plurale kerk met veel ruimte en vrijheid. In 1971/1972 heeft de Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland de besluiten van de Synode van 1926 herroepen.
Mede door de invloed van Karl Barth werd de heersende positie van het klassiek gereformeerde belijden losgelaten. Karl Barth werd na de publicatie van zijn "Romerbrief" en Kirchliche Dogmatik met Augustinus, Luther en Calvijn op één lijn gezet als nieuwe reformator, omdat hij radicaal de natuurlijke theologie verwierp, zich alleen wilde baseren op de 'Zelfopenbaring Gods' en vooral zijn 'christologische concentratie'. Na de verschrikkingen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog meenden velen in zijn theologie nieuwe oplossingen te zien. De stem van Barth werd ervaren als 'een oprechte kreet uit de diepte'. De methode van Barth was die van de dialectische theologie (het is ja en nee). Zo was het mogelijk dat hij de Bijbel tegelijkertijd Gods Woord kon noemen, en anderzijds mensenwoord. "Hij spreekt door dat feilbare mensenwoord overal en altijd wanneer het Hem behaagt daardoor te spreken." De eerste hoofdstukken van de Bijbel zag Barth als een sage, die hij wilde onderscheiden van een mythe. Onder een mythe verstaat hij de geloofsdenkbeelden van de heidenen, die nadachten en fantaseerden over de goden en het ontstaan van de wereld. In de sage spreekt de fantasie van een openbaringsgetuige die gelooft in God, die onderscheiden is van de wereld. Hoewel de Bijbelse verhalen aangaande de schepping en val volgens Barth ook fantasie zijn, getuigen ze toch van de levende God en Zijn wereld. Barth verwierp ten slotte ook de predestinatieleer van Calvijn. Volgens hem heeft God ja gezegd in Christus tegen alle mensen. Christus is de grote Verkorene geweest en tegelijkertijd de Verworpene. Op de vraag of hij dan gelooft in een alverzoening (een uiteindelijke verzoening van God met alle mensen, waardoor niemand voor eeuwig verloren zal gaan) wilde Barth geen antwoord geven.
In 1976 kreeg de synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland te maken met de visie van de theoloog Herman Wiersinga die kritiek uitte op de klassieke verzoeningsleer. Wiersinga nam afstand van de klassiek-gereformeerde leer dat Christus plaatsvervangend de toorn van God over de zonde heeft gedragen. Hij kon niets met deze bloedtheologie.
De synode kwam tot een oordeel dat de oude gereformeerde verzoeningsleer als onderdeel van de belijdenis der kerk van een dergelijk wezenlijk belang is, dat een tekort doen daaraan en een weerspreken daarvan niet toelaatbaar is. Dit was ook omdat daardoor de enigheid des geloofs en de eenheid van de kerk in gevaar gebracht wordt.
In 1980 hebben de Gereformeerde Kerken het gezag van de Bijbel verder losgelaten met de aanvaarding van het geruchtmakende rapport "God met ons".
De Gereformeerde Kerken werden steeds meer pluriform. Deze ontwikkeling is vooral terug te vinden in het theologisch werk van prof. dr. Gerrit Cornelis Berkouwer (1903-1996) en prof. dr. Harry M. Kuitert (1924-2017).